Jit Narain lezing door Lila Gobardhan

Voor- en tegenstanders binnen de Koloniale Staten
Hoewel er dus vanaf 1890 onderwijs werd gegeven in de “Hindostansche talen”, is er gedurende de gehele periode grote weerstand hiertegen geweest bij delen van de koloniale samenleving.

Het koloniale bestuur ging ervan uit, dat het van verstandige politiek getuigde als getracht zou worden deze bevolkingsgroep voorgoed in de kolonie te houden. Dit kon alleen als men een toestand creëerde die zoveel mogelijk voldeed aan haar wensen en behoeften, zoals voldoende gelegenheid voor onderwijs in hun landstalen, omdat zij in de eerste plaats daarop prijsstellen. Bovendien rustte een morele verplichting op de overheid daarin te voorzien, omdat zij de immigranten nodig had, zij had ze immers uit hun land gehaald “ten voordeele van het algemeen door hun arbeid hier”.
Hun aanwezigheid had namelijk de instandhouding van de grote landbouw mogelijk gemaakt en “een steeds groeiend aandeel van den kleinen landbouw” berustte in hun handen.

Volgens het Voorlopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs stonden koeliescholen het volgen van onderwijs op de gewone scholen niet in de weg. Pogingen om koeliekinderen ertoe te bewegen onderwijs te volgen op een gewone lagere school, zouden volgens de Minister van Koloniën in zijn adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, krachtig worden voortgezet. Volgens de agent-generaal Barnet Lyon moest er namelijk een brug geslagen worden die de Brits-Indiër tot het onderwijs zou leiden, waarvan hij afkerig was en die brug was de koelieschool .

De tegenstanders meenden dat koelieonderwijs niet het middel was om goede kolonisten te vormen, “om die menschen te beschaven, te ontwikkelen en rijp te maken voor het aannemen van maatschappelijke en Christelijke deugden”. Andere argumenten waren dat koelieonderwijs de verchristelijking der Hindoes zal tegengehouden; dat koeliescholen verderfelijk zijn voor de kolonie; dat de Nederlandsche taal daardoor nadeel zal worden berokkend; dat de assimilatie van den Britsch-Indiër met de creolen zal worden tegengewerkt en dat,

“de koeliescholen zullen maken dat de koeliekinderen, de taal hunner ouders blijvende kennen en spreken, een gevaar voor Suriname zullen worden, waartegen niet krachtig genoeg kan worden opgekomen”

Van Lierop, directeur-beheerder van de suikerplantage Rust en Werk aan de Commewijnerivier waar veel koelies tewerkgesteld waren, meende ten aanzien van het koelieonderwijs dat het de Brits-Indische immigranten niet uitmaakte of hun kinderen naar school gingen, want ze hadden er nooit om gevraagd. Bovendien waren de Brits-Indische immigranten volgens hem totaal onverschillig welke scholen hun kinderen bezochten als die kinderen maar betaald werden, want bij hen was het om de centen, en niet anders, te doen.
Ook de volgende twee citaten uit De Surinamer geven de weerstand tegen de koeliescholen weer:

Uitbreiding van koelie-onderwijs in Suriname is zelfs verderfelijk zoowel uit financieel, als uit moreel en maatschappelijk oogpunt. Ondanks het verzet der Tweede Kamer, ondanks het klaar betoog der dagbladen, ondanks de algemeene afkeuring van het Surinaamsche volk is de aanzienlijke post voor uitbreiding van koelie-onderwijs wederom op de begrooting gebracht! (18 mei 1899 no. 40).

[…] In eene Nederlandsche Kolonie moet de Nederlandsche, en niet de negerengelsche, niet de koelie-taal worden gesproken en geschreven”. […] Zijn twee talen (de negerengelsche en de Nederlandsche) verderfelijk in de kolonie; hoeveel meer drie talen, onder welke nog wel eene van een vreemd, onbeschaafd en barbaars volk! (De Surinamer van 21 mei 1899 no. 41).

1
2
3
4
5
6
7
Vorig artikelSaraswati Aangan haalt ouderen uit hun isolement
Volgend artikelJit Narain Cultuurprijs voor Theatergroep Rahemalbuiten